Aanbevelingen richtlijn bloedtransfusie:
1. De ABO-bloedgroepbepaling dient volledig te worden verricht. Dat wil zeggen dat de aan- of afwezigheid van de antigenen van het ABO-systeem op de erytrocyten van de patiënt wordt vastgesteld met behulp van testreagentia en de aan- of afwezigheid van anti-A- en anti-B-antistoffen in het plasma/serum van de patiënt wordt vastgesteld met behulp van testerytrocyten. Elke discrepantie bij de bloedgroepbepaling dient te worden onderzocht.
2. De ABO-bloedgroep van de patiënt moet uit tenminste twee afzonderlijk afgenomen monsters worden bepaald. Een ABO-bloedgroep is pas definitief vastgesteld wanneer aan deze eis is voldaan zonder dat hierbij discrepanties zijn ontdekt. De oorzaak van discrepanties bij de tweede ABO-bloedgroepbepaling dient altijd te worden onderzocht.
3. Bij pasgeborenen jonger dan drie maanden kan de ABO-bloedgroep niet definitief worden vastgesteld. De registratie van de ABO-bloedgroep van pasgeborenen jonger dan drie maanden dient derhalve een voorlopig karakter te hebben. |